P. 195-248
De volgende morgen kwam een busje mij bij Ellen thuis halen. De koerier was een zwijgzame man die korte antwoorden gaf op vragen die ik stelde. Toen we aankwamen bij Kopakker, gaf de koerier mij een sleuteltje van de caravan. De caravan wiegde zacht op de windstoten. Tussen het wild golvende gras leek hij een woonbootje dat van zijn akker was gerukt en hopeloos verdwaald op zee dreef. Hier in Kopakker wou ik rust, tijd voor mijzelf, leegte.
Ik scheurde papier van de printer in het witte hokje naast de caravan. Ik controleerde de sondes, dreef de handboor in de zwarte veenbodem, werkte het log bij en staarde uit het plastic raam. Ik stond laat op, ging laat naar bed, zat hele dagen op het bankbed, achter het uitgeklapte formicatafeltje. Afgezien van het boren en controleren was er weinig te doen. Het werk dat Fleming mij had opgegeven nam zo weinig tijd in beslag dat ik na een dag of vier klaar was. Dus begon ik na een week aan een brief voor Lisa. Ik vertelde haar in die brief dat ik niet naar hier ben gekomen om iets te ontdekken, maar dat ik even iets moest doen: weg uit de stad, niet nadenken, afleiding. De resterende tijd in Kopakker ging kabbelend voorbij.
Toen mijn taak erop zat, ging ik terug naar huis. Maar daarvoor wou ik eerst nog eens bij Ellen passeren. Toen ik bij Ellens huis aanbelde deed een meisje met kort zwart haar open, ze heette Veronica. Ze vertelde me dat Ellen reeds enkele weken gewoon is weggegaan. Veronica bood me thee aan, dus ging ik naar binnen en zette ik me in haar kamer waar een flauwe ammoniaklucht hing. Daarna hielp ik Veronica mee schilderen en douchte ik mij bij haar na het harde werken. Haar grote overhemd zat scheef, haar rechterschouder was bloot. Ik hief mijn hand op en raakte de buiging van haar sleutelbeen aan. Ze keek me in de ogen, ik streelde haar hals. Ik deed een stap naar voren en boog me naar haar. Toen ik de warmte van haar gezicht voelde sloot ik mijn ogen en kuste haar. Veronica sloeg vervolgens haar armen om mij heen, en dat was de aanleiding tot onze wilde vrijpartij. Daarna trok ik mijn kleren terug aan en gingen we naar het station, want ik mocht mijn trein naar huis niet missen.
Ik was thuisgekomen na een treinreis die nog geen minuut had geduurd, zo leek het tenminste, en daarna had ik het centrum doorkruist en was ik mijn straat ingelopen. Ik slingerde mijn rugzak opzij en stak mijn hand in het voorvak om mijn sleutels te pakken. Voor ik ze vond zwaaide de deur open en waaierde een brede baan licht over de trap. Raph stond in de opening. "De verloren broer," zei hij. "Precies op tijd voor de traditionele familieavond." We zaten rond de tafel, Lisa, Raph en ik, en we luisterden. Dat wil zeggen: Raph en ik luisterden, Lisa vertelde. Ze koos voor het verhaal van 'De man die alles vergat'. Ze was op dreef. Meestal vertelde ze in telegramstijl, maar nu kregen we de volledige versie, zo bloemrijk mogelijk. Ik kende het verhaal, Lisa had het eerder verteld, maar op een of andere manier leek het betekenisvoller dan anders. Het was alsof ik de winterkou en de lege maag en de visioenen kende. En niet alleen dat. Het wanhopige zoeken in de catacomben van de geest, de onmogelijke herinnering aan 'de tijd dat hij nog een kind was en tussen de borsten van zijn moeder sliep'... dat was mijn zoeken, de herinnering die ik bovenal wilde hebben.
Nadat het verhaal was afgelopen, dacht ik weer aan mijn ouders. Ik wou weten wat er gebeurde op die avond dat ze wegreden. Lisa moest het mij vertellen, want zij was het collectieve geheugen.
'Ze gingen gewoon weg' zei ze, maar ik wist dat het niet kon, ik zei dat ze ruzie hadden. Maar Lisa zei dat ze geen ruzie hadden, dat ze nooit ruzie hadden. Uiteindelijk besloot ze, na al die jaren, het echte verhaal te vertellen. Jij stond beneden, reeds klaargemaakt, bij mama en papa. Omdat jij al klaar was, mocht jij mee. Want Raph was mee geweest naar de opening van de sterrenwacht, dus nu was het jouw beurt...
Nu besefte ik waarom ik mij niets kon herinneren: door het accident waar ik mee bij betrokken was.
zondag 22 februari 2015
In je gedachten is het echte leven altijd ergens anders
P. 150-194
Ik zag de blote schouders van het meisje met de polkadots weer door het donker glijden, zo scherp, zo levensecht dat ik bijna mijn hand uitstak om haar aan te raken. Op dat moment besefte ik dat ik, jaren nadat ik achter mijn broer had aangelopen en mij had afgevraagd wat het was dat hem tegelijkertijd gelukkig en ongelukkig maakte, dat ik na al die tijd eindelijk was gearriveerd waar hij alweer was vertrokken, dat ik was aangekomen bij een verlangen dat zo groot was dat ik niet eens wist waar ik precies naar verlangde. Lisa had gezegd dat ik gevoelloos was omdat ze dacht dat ik al die verliefde mensen om mij heen onverantwoordelijke egoïsten vond, die wel leden onder de afwijzing van hun object van liefde, maar tegelijkertijd over een bedelaar heen stapten. Misschien heeft ze gelijk, misschien ben ik een verzuurde moralist geworden en zie ik het verschil niet eens meer tussen seks en socialisme. Ik stak mijn hand in mijn broekzak, haalde een prop papiergeld te voorschijn en riep de barkeeper. Terwijl ik een briefje van tien uit de prop nam keek ik Raph aan en maakt ik een teken dat we naar huis gingen.
Een paar dagen later ging ik de stad in en toen ik aan het eind van de middag terugkwam was Lisa verdwenen. Ik liep de kamer in, hing mijn jas aan de deur en riep haar, maar er kwam geen antwoord. Ik stond op het punt om terug te keren en naar beneden te gaan, maar zag toen een briefje dat aan de balk geprikt was: 'Ik ben terug naar Simon, Lisa.'. Ik hiel het papiertje in mijn hand en terwijl ik daar zat, herinnerde ik mij iets. Het was een flard, een zinnetje dat Lisa lang geleden had geschreven: De nacht is een mysterieus verschijnsel. Terwijl die zin door mijn hoofd ruiste doemden in het aanspoelende duister de muren op van een ander huis en zag ik mezelf langs de muren sluipen, een schim, een vlek op het donker. Er kwamen weer allemaal herinneringen te boven, dingen die papa me verteld had... Als iemand gestorven is lijkt het alsof hij verdwenen is en alles is afgelopen, maar zolang er iemand is die zich herinnert hoe die man was en wat hij heeft gedaan is hij niet echt dood.
Die nacht belde ik Fleming. Ik zocht het kaartje dat hij me in de bar had gegeven. Ik belde hem, omdat ik zijn aanbod van Kopakker toch wou aannemen, ik kon namelijk wel wat geld gebruiken. De volgende dag pakte ik mijn rugzak, ik legde een briefje op tafel voor het geval Lisa of Raph langs zou komen en liep naar het station. Het café waar we hadden afgesproken lag achter een rood verlichte gevel waarop een gele neon-lantaarn aan- en uitflikkerde. Ik ging naar binnen, legde mijn rugzak op de grond en ging zitten. Fleming zat daar samen met Belinda, Tina en Tim. Ik voelde mij niet op mijn gemak, het was een café vol met travestieten en hoeren... Ik zette me recht, draaide mij om, duwde het zware gordijn opzij dat voor de deur hing en verliet de zaal. Buiten liep ik in de richting van de maan. Een jongetje met enorme witte gymschoenen hielp me bij het zoeken van een hotel. Ik dronk daar rustig een biertje en het jongetje een cola. Ik merkte al gauw dat dit hotel te duur voor me was, dus keerde ik terug naar het café. Daar verrees naast het felle licht van een spotje een donkere gestalte, ze stapte opzij. De ster van licht schoof achter haar haar, de rook trok weg, haar haar werd blond, haar gezicht kreeg bekende trekken... Het was Ellen!
Die avond negeerde ze me eerst, omdat ze namelijk 'danst' in Fata Morgana. Maar de nacht en volgende dag had ik samen met Ellen doorgebracht. We hadden veel kunnen bijpraten en omdat ik nog steeds geen slaapplek had mocht ik bij haar thuis op een matras slapen.
Ik zag de blote schouders van het meisje met de polkadots weer door het donker glijden, zo scherp, zo levensecht dat ik bijna mijn hand uitstak om haar aan te raken. Op dat moment besefte ik dat ik, jaren nadat ik achter mijn broer had aangelopen en mij had afgevraagd wat het was dat hem tegelijkertijd gelukkig en ongelukkig maakte, dat ik na al die tijd eindelijk was gearriveerd waar hij alweer was vertrokken, dat ik was aangekomen bij een verlangen dat zo groot was dat ik niet eens wist waar ik precies naar verlangde. Lisa had gezegd dat ik gevoelloos was omdat ze dacht dat ik al die verliefde mensen om mij heen onverantwoordelijke egoïsten vond, die wel leden onder de afwijzing van hun object van liefde, maar tegelijkertijd over een bedelaar heen stapten. Misschien heeft ze gelijk, misschien ben ik een verzuurde moralist geworden en zie ik het verschil niet eens meer tussen seks en socialisme. Ik stak mijn hand in mijn broekzak, haalde een prop papiergeld te voorschijn en riep de barkeeper. Terwijl ik een briefje van tien uit de prop nam keek ik Raph aan en maakt ik een teken dat we naar huis gingen.
Een paar dagen later ging ik de stad in en toen ik aan het eind van de middag terugkwam was Lisa verdwenen. Ik liep de kamer in, hing mijn jas aan de deur en riep haar, maar er kwam geen antwoord. Ik stond op het punt om terug te keren en naar beneden te gaan, maar zag toen een briefje dat aan de balk geprikt was: 'Ik ben terug naar Simon, Lisa.'. Ik hiel het papiertje in mijn hand en terwijl ik daar zat, herinnerde ik mij iets. Het was een flard, een zinnetje dat Lisa lang geleden had geschreven: De nacht is een mysterieus verschijnsel. Terwijl die zin door mijn hoofd ruiste doemden in het aanspoelende duister de muren op van een ander huis en zag ik mezelf langs de muren sluipen, een schim, een vlek op het donker. Er kwamen weer allemaal herinneringen te boven, dingen die papa me verteld had... Als iemand gestorven is lijkt het alsof hij verdwenen is en alles is afgelopen, maar zolang er iemand is die zich herinnert hoe die man was en wat hij heeft gedaan is hij niet echt dood.
Die nacht belde ik Fleming. Ik zocht het kaartje dat hij me in de bar had gegeven. Ik belde hem, omdat ik zijn aanbod van Kopakker toch wou aannemen, ik kon namelijk wel wat geld gebruiken. De volgende dag pakte ik mijn rugzak, ik legde een briefje op tafel voor het geval Lisa of Raph langs zou komen en liep naar het station. Het café waar we hadden afgesproken lag achter een rood verlichte gevel waarop een gele neon-lantaarn aan- en uitflikkerde. Ik ging naar binnen, legde mijn rugzak op de grond en ging zitten. Fleming zat daar samen met Belinda, Tina en Tim. Ik voelde mij niet op mijn gemak, het was een café vol met travestieten en hoeren... Ik zette me recht, draaide mij om, duwde het zware gordijn opzij dat voor de deur hing en verliet de zaal. Buiten liep ik in de richting van de maan. Een jongetje met enorme witte gymschoenen hielp me bij het zoeken van een hotel. Ik dronk daar rustig een biertje en het jongetje een cola. Ik merkte al gauw dat dit hotel te duur voor me was, dus keerde ik terug naar het café. Daar verrees naast het felle licht van een spotje een donkere gestalte, ze stapte opzij. De ster van licht schoof achter haar haar, de rook trok weg, haar haar werd blond, haar gezicht kreeg bekende trekken... Het was Ellen!
Die avond negeerde ze me eerst, omdat ze namelijk 'danst' in Fata Morgana. Maar de nacht en volgende dag had ik samen met Ellen doorgebracht. We hadden veel kunnen bijpraten en omdat ik nog steeds geen slaapplek had mocht ik bij haar thuis op een matras slapen.
Blijkbaar begrijpen we niets van de liefde
P.100-150
We zaten nog met 4 op café: mijn nieuwe Noorse vriend Fleming, een roodharige dame en een blonde barvrouw die me zeer bekend voor kwam. Het werd laat, we moesten naar huis gaan. Fleming gaf me nog snel zijn visitekaartje met zijn nummer op en trok samen met de roodharige dame naar de rechterkant. Ik stond nog alleen buiten met de blonde barvrouw. Ze vroeg me welke kant ik uit moest, en ook zij moest net zoals ik naar links, dus gingen we samen op stap. We liepen de straten door, langs een parkje waar gedempte stemmen klonken. We hadden nauwelijks gesproken. Op een minuut of twee van mijn huis hield ze haar pas in. Ze zei dat ze links moest, dat ze wel alleen verder ging, maar dat betrouwde ik niet. Dus trokken we samen het industriepark in, waar ook Raph woont.
Bij een golfplaten Romney-loods die als een overlangs doorgezaagde buis op een braakland lag stopten we. We gingen naar binnen en dronken koffie. Dit was dus haar huis, een slaapkamer op een uit steiger-profielen en pallets opgetrokken verdieping, daaronder, tegen de kromme wand: een keukentje, niet meer dan een gootsteen, een snijplank en wat kastjes...
Achter mijn trillende oogleden zag ik mijn tong van haar oor, door het dal van haar nek gaan, naar haar borst... Ik moest weg, koude druppels zweet liepen over mijn borst. Wat scheelde er nu toch met mij? Kwam het door de drank? Ik zette mijn mok neer en stond op, Ellen liet me naar buiten. "Tot ziens", zei ze.
's Avonds, lag ik op de kale houten vloer in de kamer en stond er plotseling een schaduw boven mij. Het was Simon, die zich zorgen maakte op Lisa. Hij vertelde me dat ze de ene moment een wilde tijgerin is, en de andere moment helemaal niets meer van hem moet weten. Lisa is namelijk ook vaak 'spoorloos', ze laat niets van haar weten en komt te pas en te onpas zomaar binnen.
Ze wil vrijheid, ze wil alleen zijn, en daarom kwam ze voorlopig bij mij logeren. Ik besefte dat mijn leven voor de zoveelste keer veranderd was zonder dat ik ervoor koos.
Ze was zeer uitgeput, dus lieten Raph en ik haar rustig slapen en gingen we samen op pad naar de discotheek 'Circe's' wat verderop. Daar zagen we het meisje, die we steeds bespioneerde vanuit mijn vensterraam, wat was ze beeldig in haar korte jurkje!
We zaten nog met 4 op café: mijn nieuwe Noorse vriend Fleming, een roodharige dame en een blonde barvrouw die me zeer bekend voor kwam. Het werd laat, we moesten naar huis gaan. Fleming gaf me nog snel zijn visitekaartje met zijn nummer op en trok samen met de roodharige dame naar de rechterkant. Ik stond nog alleen buiten met de blonde barvrouw. Ze vroeg me welke kant ik uit moest, en ook zij moest net zoals ik naar links, dus gingen we samen op stap. We liepen de straten door, langs een parkje waar gedempte stemmen klonken. We hadden nauwelijks gesproken. Op een minuut of twee van mijn huis hield ze haar pas in. Ze zei dat ze links moest, dat ze wel alleen verder ging, maar dat betrouwde ik niet. Dus trokken we samen het industriepark in, waar ook Raph woont.
Bij een golfplaten Romney-loods die als een overlangs doorgezaagde buis op een braakland lag stopten we. We gingen naar binnen en dronken koffie. Dit was dus haar huis, een slaapkamer op een uit steiger-profielen en pallets opgetrokken verdieping, daaronder, tegen de kromme wand: een keukentje, niet meer dan een gootsteen, een snijplank en wat kastjes...
Achter mijn trillende oogleden zag ik mijn tong van haar oor, door het dal van haar nek gaan, naar haar borst... Ik moest weg, koude druppels zweet liepen over mijn borst. Wat scheelde er nu toch met mij? Kwam het door de drank? Ik zette mijn mok neer en stond op, Ellen liet me naar buiten. "Tot ziens", zei ze.
's Avonds, lag ik op de kale houten vloer in de kamer en stond er plotseling een schaduw boven mij. Het was Simon, die zich zorgen maakte op Lisa. Hij vertelde me dat ze de ene moment een wilde tijgerin is, en de andere moment helemaal niets meer van hem moet weten. Lisa is namelijk ook vaak 'spoorloos', ze laat niets van haar weten en komt te pas en te onpas zomaar binnen.
Ze wil vrijheid, ze wil alleen zijn, en daarom kwam ze voorlopig bij mij logeren. Ik besefte dat mijn leven voor de zoveelste keer veranderd was zonder dat ik ervoor koos.
Ze was zeer uitgeput, dus lieten Raph en ik haar rustig slapen en gingen we samen op pad naar de discotheek 'Circe's' wat verderop. Daar zagen we het meisje, die we steeds bespioneerde vanuit mijn vensterraam, wat was ze beeldig in haar korte jurkje!
Het bewogen jaar
P. 54-100
De volgende ochtend liep ik door de stad naar het archief van de oliemaatschappij. Ik groette de portier, haalde koffie en opende de deur van het puttenarchief. Daar deed ik de tl-balken aan, pakte het doosje met fiches en trok mijn stoel naar de kast waar de map hing waar ik mee bezig was.
Ik dank mijn beroep aan de chef van het archief, Huizinga. Een maand of wat na onze terugkeer, toen Raph en ik een etage hadden gehuurd, een grote rechthoekige ruimte in een voormalig pakhuis aan de rand van het centrum, liep ik hem bij een uitzendbureau tegen het lijf. Hij zocht een documentalist. Dat was het begin. Vanaf dat moment had ik een vak, kreeg ik regelmatig opdrachten van de oliemaatschappij en begon ik hetzelfde soort klussen voor andere bedrijven te doen. Het was niet wat ik mij van het leven had voorgesteld (Raph is fotograaf geworden, Lisa schildert, mijn vader was astrofysicus en mijn moeder viel in als directiesecretaresse bij bedrijven die in grote chaos verkeerden) maar ik leefde.
Maar op een dag kwam Huizinga tot bij mij. Hij vertelde met het slechte nieuws dat ze met het beschrijvingsproject gingen stoppen, ik was dus met andere woorden mijn job kwijt.
Daarom besloten Raph en ik om vanaf dan een jaar rond te reizen, onze eigen plan leren trekken en verschillende jobs proberen om voldoende geld binnen te halen. Dus namen we de trein naar het Oosten, naar de meest Oostelijke plaats die we per spoor konden bereiken, een plek waar de rails onder een stootblok eindigden. Daar stapten we uit en begonnen we te lopen.
We trokken door dunbevolkte streken, van klusje naar klusje, en als er geen werk was probeerden we een goedgeefse ziel te vinden.
We werkten al een maand of twee in een aardappelmeelfabriekje. Raph stond bij een sorteermachine onder een bestoft raam en als hij naar buiten keek, zag hij als eerste de rode stip op de grijze strook weg door het vlakke aardappelland, een luciferkop die langzaam over een immens strijkvlak schoof. Het was dan half twaalf. Na aankomst bleef de vermoeide Chevvy op een hobbelig stukje zijweg staan, tussen twee onafzienbare velden. Om kwart voor twaalf meldde de directeur zich als eerste bij die vage vlek. We zagen hem, in handen blazend, voor het rechterportier staan tot dat portier werd geopend en hij naar binnen mocht en verdween. Soms begon de wagen daarna licht te deinen, alsof binnen werd gedanst, wat niet zo was. Iedereen in de fabriek wist wat er gebeurde. In die Chevvy zat Rika. Zij deed het voor grootverbruikerstarief.
In de fabriek was er een zekere volgorde ontstaan, ieder mocht elk om de beurt bij Rika gaan. Eerst de directeur, daarna degene die al het langst in het bedrijf werkt, het meest zijn beste doet enzovoort. Omdat Raph en ik nog niet lang in het fabriek werkten en de vuilste job hadden, stonden we steeds achteraan in de rij. Dit stak tegen, net zoals onze job. We besloten dus om samen de machine waaraan we werkten te saboteren. Eerst sputterde de machine, daarna klonk een oorverdovend geknars en ten slotte hikte de band en stopte de aandrijfriem. Aardappels sprongen in het rond.
Zo snel als we konden, vluchtten we weg uit de fabriek en haastten we ons snel naar Rika's auto. Ze voerde ons weg naar een veld, waar ze ons tot slot achter liet. We waren het allebei beu, we wouden terug naar huis. Ook Lisa was haar relatie met Simon beu, hij deed niets anders dan lezen, hij bracht geen sfeer of geld in huis. Daarom mocht ze wanneer ze ook wou, steeds bij mij logeren.
De volgende ochtend liep ik door de stad naar het archief van de oliemaatschappij. Ik groette de portier, haalde koffie en opende de deur van het puttenarchief. Daar deed ik de tl-balken aan, pakte het doosje met fiches en trok mijn stoel naar de kast waar de map hing waar ik mee bezig was.
Over het algemeen werk ik een maand of twee, drie in het archief tot mijn aantekeningen zijn uitgegroeid tot een spaghetti van zinnen en strepen en pijlen. Dan neem ik mijn fiches mee naar huis en schrijf het zoveelste rapport over dingen die mij niet interesseren.
Ik dank mijn beroep aan de chef van het archief, Huizinga. Een maand of wat na onze terugkeer, toen Raph en ik een etage hadden gehuurd, een grote rechthoekige ruimte in een voormalig pakhuis aan de rand van het centrum, liep ik hem bij een uitzendbureau tegen het lijf. Hij zocht een documentalist. Dat was het begin. Vanaf dat moment had ik een vak, kreeg ik regelmatig opdrachten van de oliemaatschappij en begon ik hetzelfde soort klussen voor andere bedrijven te doen. Het was niet wat ik mij van het leven had voorgesteld (Raph is fotograaf geworden, Lisa schildert, mijn vader was astrofysicus en mijn moeder viel in als directiesecretaresse bij bedrijven die in grote chaos verkeerden) maar ik leefde.
Maar op een dag kwam Huizinga tot bij mij. Hij vertelde met het slechte nieuws dat ze met het beschrijvingsproject gingen stoppen, ik was dus met andere woorden mijn job kwijt.
Daarom besloten Raph en ik om vanaf dan een jaar rond te reizen, onze eigen plan leren trekken en verschillende jobs proberen om voldoende geld binnen te halen. Dus namen we de trein naar het Oosten, naar de meest Oostelijke plaats die we per spoor konden bereiken, een plek waar de rails onder een stootblok eindigden. Daar stapten we uit en begonnen we te lopen.
We trokken door dunbevolkte streken, van klusje naar klusje, en als er geen werk was probeerden we een goedgeefse ziel te vinden.
We werkten al een maand of twee in een aardappelmeelfabriekje. Raph stond bij een sorteermachine onder een bestoft raam en als hij naar buiten keek, zag hij als eerste de rode stip op de grijze strook weg door het vlakke aardappelland, een luciferkop die langzaam over een immens strijkvlak schoof. Het was dan half twaalf. Na aankomst bleef de vermoeide Chevvy op een hobbelig stukje zijweg staan, tussen twee onafzienbare velden. Om kwart voor twaalf meldde de directeur zich als eerste bij die vage vlek. We zagen hem, in handen blazend, voor het rechterportier staan tot dat portier werd geopend en hij naar binnen mocht en verdween. Soms begon de wagen daarna licht te deinen, alsof binnen werd gedanst, wat niet zo was. Iedereen in de fabriek wist wat er gebeurde. In die Chevvy zat Rika. Zij deed het voor grootverbruikerstarief.
In de fabriek was er een zekere volgorde ontstaan, ieder mocht elk om de beurt bij Rika gaan. Eerst de directeur, daarna degene die al het langst in het bedrijf werkt, het meest zijn beste doet enzovoort. Omdat Raph en ik nog niet lang in het fabriek werkten en de vuilste job hadden, stonden we steeds achteraan in de rij. Dit stak tegen, net zoals onze job. We besloten dus om samen de machine waaraan we werkten te saboteren. Eerst sputterde de machine, daarna klonk een oorverdovend geknars en ten slotte hikte de band en stopte de aandrijfriem. Aardappels sprongen in het rond.
Zo snel als we konden, vluchtten we weg uit de fabriek en haastten we ons snel naar Rika's auto. Ze voerde ons weg naar een veld, waar ze ons tot slot achter liet. We waren het allebei beu, we wouden terug naar huis. Ook Lisa was haar relatie met Simon beu, hij deed niets anders dan lezen, hij bracht geen sfeer of geld in huis. Daarom mocht ze wanneer ze ook wou, steeds bij mij logeren.
Abonneren op:
Reacties (Atom)







